Volendammer kwam op voedseltocht in Broekerhaven

Dit artikel schreef ik in 2005 in het jaarboek van de historische vereniging Oud Stede Broec.

Freek Schokker betuigt na zestig jaar nogmaals dank aan familie Groen 

Op 9 februari 1945 schreef hij een brief naar de familie Groen in de W.C. van  Bredastraat  in Broekerhaven (Bovenkarspel). Freek Schokker uit Volendam betuigde zijn dank voor de manier waarop de familie hem op zijn hongertocht  had ontvangen. De familie koesterde de brief door de jaren heen, ze had graag eens contact met Schokker opgenomen, maar hoe vind je iemand tientallen jaren later? Het is nu zestig jaar geleden. Freek Schokker woont sinds jaar en dag in Monnickendam. Hij neemt de telefoon op, verbaast zich over de man die hem belt en geeft resoluut het antwoord dat hij nooit op voedseltocht geweest is. “Nee, dat ben ik niet. Die brief kan niet van mij zijn”, zegt hij. Ik lees de brief voor. En nog voor ik halverwege ben,  onderbreekt Freek me. Het begint hem te dagen, hij herkent de brief, en we spreken af dat hij later zijn verhaal zal vertellen.

Freek Schokker

Een vroege zaterdagochtend in Monnickendam. Freek was de afspraak vergeten. “Maar kom er maar in.” Zijn vrouw ligt ziek op bed in de huiskamer. Freek, geboren op 25 april 1924, doet het huishouden. Zijn zoon woont in de buurt en doet de boodschappen. Freek is een nog kwieke kerel. Hij blijkt de afgelopen maanden goed benut te hebben om herinneringen uit de heel oude doos te halen. Hij vertelt van het gezin waarin hij opgroeide als oudste zoon. Zijn moeder stierf in 1939 op 41-jarige leeftijd, bij de geboorte van het negende kind dat ook niet in leven bleef. Eerder was al een jongetje overleden. Vader bleef achter met zeven kinderen. Hij was fabrieksarbeider in Leiden, waar hij ook in de kost was. Het gezin verhuisde naar het huis van opa Schokker en zijn dochter tante Marie. Het jongste kind werd opgenomen in het gezin van groenteboer Rijkenberg.

Schillen eten
Die verbondenheid met Rijkenberg leverde nog wel eens een kist aardappelen op in de oorlogsjaren die een groeiende schaarste lieten zien aan alles wat een gezin maar nodig kan hebben. Vooral in de hongerwinter van 1944-1945 betekende het bezit van aardappelen een luxe. Zelfs aan de schillen had je nog wat, vertelt Freek Schokker. “Soms aten we noodgedwongen de schillen op, maar we ruilden ze bij een boer ook wel voor een liter melk. Toen we een keer daar vandaan naar huis gingen, stelde m’n broertje voor om bij elk huis een aardappel te vragen. Bij het eerste het beste huis vroeg de vrouw of we een emmer bij ons hadden. En die hadden we. Ze gooide de emmer vol met aardappelen. Een boer voerde zijn eenden met afgekeurde erwten en bonen. Hij gaf ons wat erwten mee, natuurlijk waren ze niet echt goed. We hebben ze opnieuw bekeken en het eind van het liedje was dat we er soep van kookten. We hadden geen brood, alleen wat kleffe troep dat brood moest heten en dat op de bon verkrijgbaar was. En dan de gaarkeuken. Die gaf acht porties mee in een emmertje. Ik at het met de ogen dicht, maar een kwartier later kwam het er weer uit.”

Blik speculaasbrokken
Het was zoeken, bedelen, ruilen om aan eten te komen. Dat gold voor Volendammers, het gold misschien nog wel sterker voor de mensen in de grote steden. Met vele honderden gingen ze in de hongerwinter letterlijk de boer op. Met een handkar, een bakfiets, of een gewone fiets, bijna altijd op houten banden. In die stoet van hongerigen die al van december 1944 af door het platteland van Noord-Holland trok, begaven zich begin februari 1945 de twintigjarige Freek Schokker en zijn iets jongere vriend Klaas Schokker uit Volendam. Langs de dijk naar Warder. Ze kregen er wat soep in de gaarkeuken. En toen naar Hoorn. Freek: “Ik had een tijdje gewerkt in de koekfabriek van Wigmans en Schouten aan het Keern. Ze kenden mij nog. Wigmans gaf ons een blik met 24 speculaasbrokken. ’s Avonds waren ze op. Bij Schellinkhout zagen we landwachten. We besloten terug te gaan. Maar dat kon niet. Ook aan de andere kant stonden landwachten te controleren. Waar moesten we heen, waar moesten al die anderen heen? Sommigen verscholen zich achter struikgewas aan de slootkant. Wij probeerden ons er uit te kletsen. En dat lukte.”  Freek kan uiteraard niet meer van dag tot dag vertellen waar ze geweest zijn, waar ze geslapen hebben. Maar van Broekerhaven herinnert hij zich nog wel iets. “We waren er in een voor ons volkomen onbekende omgeving. Overal was het donker. Electriciteit hadden de mensen niet meer. Op bevel van de bezetters waren de ramen verduisterd. De straatverlichting was dood. Waar moesten we heen? Ten einde raad klopten we maar ergens aan. De naam van de familie herinnerde ik me pas weer, toen je me de brief voorlas. We werden hartelijk ontvangen. We mochten in de kamer slapen, op de lange regel. De volgende ochtend kregen we ieder twee sneetjes brood en een glas melk. En toen gingen we weer naar huis. Onderweg kregen we bij een boer een portie grauwe erwten. Dat stilde de honger niet. De volgende boer verraste ons met stamppot en met een bord pap om de gaatjes te vullen. Bij Hoorn moesten we nog een list bedenken om een dreigende controle te ontlopen. En dicht bij huis gaf een boer ons nog wat witte bonen mee. En dat was de hele ‘oogst’ waar we mee thuis kwamen.”

En wat schreef Freek Schokker onder meer naar de familie Groen op die negende februari 1945? ‘Ons nachtverblijf en ontvangst bij u in Bovenkarspel was ’t enigste en beste van alles, waar ik u nogmaals hartelijk voor dank. Nooit heb ik zoiets zozeer op prijs gesteld als juist die avond, toen we ronddwaalden in een ons onbekende plaats, doodmoe, zonder te weten waar we moesten slapen. Dus u begrijpt dat we zeer blij waren toen u ons binnenliet. Toen we thuis kwamen gingen de witte bonen natuurlijk direct te vuur en hebben we sinds lange tijd niet zo ouderwets lekker gegeten als deze avond. Dit was voor ons als een blik in ‘t verleden. Nu maar weer aardappelschillen.’

WIM KLAASSEN