Kerkkoor Bovenkarspel, een groep brave heren in 1956

Dit artikel schreef ik voor  het jaarboek 2003 van de historische vereniging Oud Stede Broec

Onder de foto’s uit de oude doos die enkele jaren geleden in het Vereenigingsgebouw in Bovenkarspel werden tentoongesteld, was ook een foto van het kerkkoor van de St.Martinus-parochie in Bovenkarspel. Een groep brave heren, de meesten van middelbare leeftijd, in het decor dat ingewijden herkennen als de koorruimte achter en boven in het vroegere kerkgebouw.  De foto moet gemaakt zijn bij gelegenheid van de uitreiking van een onderscheiding aan Manus Kamper, trots zittend op de eerste rij.  Maar wanneer was dat en welke onderscheiding is het? Piet Zwaanenburg, destijds hoofd van de Willibrordus-jongensschool en dirigent van het kerkkoor, schreef mij op 30 januari 1996 dat de foto gemaakt is op 29 april 1956. Maar toen ik de foto voor het jaarboek van Oud Stede Broec wilde reserveren, wist ik nog niet om welke onderscheiding het ging. Meester Zwaanenburg was intussen overleden en Manus zelf was al eerder ‘gaan hemelen’. Gemeente-ambtenaar André Laan ontdekte in het archief dat Manus nooit een koninklijk lintje had gekregen. Dus moest het bijna wel een pauselijke onderscheiding zijn geweest. Mevrouw Schaftenaar, werkend aan een beschrijving van de historie van de parochie, raadde me aan Dirk Kamper, zoon van Manus, te raadplegen.
“Ik heb de onderscheiding hier vlak bij leggen”, zei Dirk toen ik hem belde. “Ik zal hem effe pakken. Er staat op ‘PM Ann Ex Leo XIII’. En op de achterkant ‘Pro Ecclesia et Pontifice’. Ik denk dat hij toen zestig jaar lid van het koor was.”
Manus Kamper, destijds wonende Ymertstraat 10 in Bovenkarspel, is geboren op 27 november 1887 in Bovenkarspel. In april 1956 was Manus dus 68 jaar. Als hij toen zestig jaar koorlid was, moet hij als jongen van acht als zanger zijn begonnen. Dat kan nauwelijks, omdat hij toen nog zijn jongensstem had. Hij zal dus in 1956 wel vijftig jaar lid van het koor zijn geweest, toch ook een indrukwekkend lange tijd.

kerkkoor
Bovenste rij van links naar rechts: Piet Kok, Toon van der Meulen, Arie de Wit, Jan Tool, Piet Steltenpool, Jaap Kok, Wim Klaassen, Theo Blokdijk, Meindert Dekker.
Middelste rij met ook degenen die er wat achter staan: Toon Kuin, Paul de Wit, Fer Takken, Jan Kamper, Cees de Wit, Cees  Schoon, Jaap Schaper, Theo Visser, Piet Zwaanenburg, Cor de Wit,. Jan de Wit, Andries Raven, Cees Ruiter.
Vooraan: Dirk Takken, Manus Kamper, Piet de Wit, Piet Visser.

Foto: colllectie Ko Steltenpool.

Drie prijsklassen
Lid worden van het kerkkoor van Bovenkarspel was niet eenvoudig. Wie zich aanmeldde, moest eerst laten horen of zijn stem wel goed genoeg was. Was dat in orde, dan werd je aspirant-lid. Als je volwaardig lid wilde worden, moest je met goed gevolg een cursus Gregoriaanse zang hebben gevolgd. In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw kon dat bij meester Vis, hoofd van de school in Ooster-Blokker.  Ik herinner mij hoe ik enkele maandagavonden daar heen fietste, samen met Fer Takken, Theo Blokdijk en Cor de Wit. Ook Grootebroekers waren er bij. Het koor in Bovenkarspel zong elke zaterdag- en zondagavond in het Lof en natuurlijk zondagmorgen in de Hoofdmis. Voor het opluisteren van doordeweekse missen, in verband met bruiloften en begrafenissen, was het koor verdeeld in vier kleine koren. Secretaris Toon van der Meulen schreef elke zondagochtend met krijt op een bordje aan de wand opzij van het orgel welk van de vier de volgende week moest zingen.
Omdat ik zelf in die tijd door eerst militaire dienst en later beroepswerkzaamheden maar af en toe en alleen op zondag beschikbaar was voor het koor, wist ik niet hoe de organisatie ervan precies werkte. Ik heb het Theo Blokdijk, rustend schoenhersteller te Bovenkarspel, gevraagd. Hij vertelde onder meer: “De missen van die tijd waren verdeeld in drie klassen. En dus ook in drie prijsklassen. In de eenvoudigste mis, die van de derde klas, zong één koor, in de tweede klas zongen er twee en in de eerste klas drie. Het voltallige koor zong alleen op zaterdag en zondag. Voor de eerste klas mis moest koster Dorus Hoek ook de loper uitleggen, in het middenpad over de hele lengte van de kerk.”  En soms, als er na de eerste klas mis een tweede of derde klas mis was, moest de loper in vliegende vaart opgerold worden. Die was er immers alleen voor de rijke mensen. Wie het meeste geld had, en dat ook wilde uitgeven, kreeg de loper en het best bemande koor. “Maar in de roderstijd”, zegt Theo Blokdijk, “kwam het wel voor dat we maar met twee man waren. Een organist was er altijd. Piet de Wit en later ook wel zijn zoon Paul.  En dirigent in de doordeweekse missen was Jan de Wit-Hogendijk.  Als hij naar de bouw was, kwam hij  met de schuit, zoals ook andere zangers wel deden. Die legde hij aan in de sloot achter het terrein van de kerk.. En op klompsokken en in bouwerskleren leidde hij de zangers die vaak ook in werkkleding waren.” Leden van het koor waren bijna allemaal tuinders. Buitenbeentjes in dat opzicht waren Toon van der Meulen,. Jan Tool die werkte bij een commissionair in groenten, kantoorbediende en later journalist Wim Klaassen, schoenmaker Theo Blokdijk, kapper Toon Kuin, hovenier Cees Schoon, groothandelaar in groenten Theo Visser, hoofdonderwijzer Piet Zwaanenburg en bierbottelaar Dirk Takken.

Toon van der Meulen
Het koor was een vereniging, en eigenlijk ook weer niet. Want uit hoofde van zijn functie was de pastoor de baas en de zangers betaalden geen contributie. Wie in een doordeweekse mis aan de beurt was en niet kwam opdagen, kreeg een boete. Wie wel kwam, kreeg een kleine vergoeding. Maar hoger dan een paar kwartjes per keer zal die niet geweest zijn. De afrekening gebeurde tijdens het jaarlijkse St. Caecilia-feest in het najaar. Dan kwamen de koorleden bijeen in een café en ontvingen ze keurig in een klein loonzakje de in dat jaar verdiende guldens, verminderd met de boetes.
Toon van der Meulen was de administrateur van het koor. Hij behoefde doordeweeks nooit te verzuimen. Hij werkte bij Dirk Schaap, die z’n smederij had naast het nonnenklooster dat naast de meisjesschool stond, de directe buur van kerkplein en kerk. Als Toon moest zingen, kon hij uit een zijraam van de smederij zien of het bruidspaar of de rouwstoet aankwam. Hij legde dan snel z’n voorschoot af en was mooi op tijd om mee te zingen. In een enkel geval, als Jan de Wit plots niet was komen opdagen, gebeurde het wel dat Toon voor dirigent speelde. Dat kon hij  gemakkelijker dan anderen, want Toon was een zeer ervaren zanger. Piet Kok en hij waren de vaste voorzangers. De andere leden van het koor verbaasden zich er wel eens over hoe Toon en Piet zelfs met de moeilijkste stukken Gregoriaans nauwelijks moeite hadden. Tiny Visser-Van der Meulen, dochter van Toon, vertelde mij onlangs wat daar het geheim van was. “Je weet natuurlijk dat ze trouw naar de wekelijkse repetitie kwamen. Net als de meeste anderen. Maar op zaterdagavond namen ze bij ons thuis de moeilijkste stukken nog eens door. En daarna rookten ze een goeie sigaar.”

Wim Klaassen