Broekerhaven vroeger schakel in bollentransport

Dit artikel schreef ik in het Noordhollands Dagblad van 16 februari 1960. Op 1 maart 1960 werd ik benoemd als redacteur van het Noordhollands Dagblad.

De Broekerhaven heeft een interessant verleden. Dit is niet te lezen uit patriciërshuizen en eeuwenoude pakhuizen die zich dikwijls schaarden romdom de havens die de glorie  uitmaakten van de steden die nu als 'dood' worden betiteld. Deze zult u er vergeefs zoeken. Evenmin zullen het de geschiedenisboeken op de scholen of de musea zijn die verhalen van de drukte die ook de Broekerhaven heeft gekend. Wanneer men zich echter de moeite getroost in oude archieven te snuffelen, gesprekken aan te knopen met oude 'kaaisjouwers' waarvan er nog enkele in Broekerhaven te vinden zijn, en men maakt een praatje met de havenmeester, de heer P. van Eyk, dan verneemt men niet alleen aardige bijzonderheden over de historie van deze nu 510-jarige haven, maar komt men aldra tot de ontdekking dat het in feite Broekerhaven is waaraan Oostelijk West-Friesland, en voornamelijk De Streek, haar welvaart voor een goed deel heeft te danken.

Ontstaan
De Broekerhaven kwam er destijds niet zonder slag of stoot.  Zijn ontstaan dankt hij aan de strijd die er was tussen de steden Broec en Enkhuizen over het gebruik van de Enkhuizer haven. Overigens hadden beide steden ook tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten al eens tegenover elkaar gestaan, waarbij de Broekers, die het in de aanval zochten, het loodje moesten leggen op de Spijtbroeksburgwal die ter onaangename herinnering van de Broekers  sindsdien die naam draagt. De Enkhuizers zagen liever niet dat de Stad Broec van hun haven gebruik maakte en zij maakten hun bepalingen hiervoor zo zwaar dat men er praktisch niet aan kon voldoen.
Natuurlijk gaf dit in Broec veel ontevredenheid en ten koste van veel geld en onder grote tegenwerking van Enkhuizen poogde men een eigen haven te krijgen, met als resultaat dat op 19 maart 1415 aan Broec het volgende voorrecht werd gegeven:

'Voirt so sullen onse goede lude ende poirters van Broec voirscreven poirtrecht ende vrijhede hebben: twee en dartich roeden breet in ende neffens Boevencarspel van de Heerstraat aldair zuutwaert uut toter zee toe, daar zij een haven in maken mogen, gelijc onse gerecht van Broec dat ther bester oerbaer oirdineeren sullen bi den meerren gevolge, ende die men sal bedijcken, bebruggen ende besluysen na haeren goetduncken toter meester nutscap onser stede voirscreven, ende alle tijt beheren bij onsen gerechte voergenoemt, opdat een ygelyc  daer ende yn vaeren moge ende syn broet wynnen  sonder yet tegen ons oft onsen dycgrave ofte iegens eymande anders van onsen dienaren daira te brueke of te misdoen.'

Tegelijk werd het poortrecht veranderd: sinds 1364 omvatte dit 50 roeden ten noorden en ten zuiden van de straatweg. Nu werd dit betreffende gebied ingesloten verklaard.

Eeuwfeest in 1949
Natuurlijk stond Enkhuizen op haar achterste benen, en het kon al niet minder of ze deed de stad Broec dan ook een proces aan. Pas op 30 juli 1449 werd voor het Hof van Holland, de hoogste instantie, beslist ten gunste van de stede Broec.
Op 4 augustus kreeg met het recht alle kosten om te slaan over de inwoners van Broec, al naar hun bezittingen. Met recht heeft men dus in 1949 het 500-jarig bestaan kunnen vieren, al is er toen weinig of niets gepubliceerd over de voorgeschiedenis.
Het beheer van de Broekerhaven is in handen van de gemeenten Bovenkarspel, Grootebroek en Andijk, wat in feite nog het enige overblijfsel is van de stede Broec die tot 1811 uit deze plaatsen bestond.

Andijk graag zelfstandig
Terwijl de kwestie van samenvoeging van gemeenten nu iets is waar jaren en jaren mee gemoeid zijn, gebeurde dat vroeger in een dag. Andijk was het dat zich in 1812 het eerst van de stede Broec distanciëerde. Dat ging toen in een briefje waarin werd medegedeeld, dat de 'Municipaliteiten' besloten waren 'hun manier van bestuur dat sedert jaren van U.Lieden afhankelijk is geweest, te veranderen en of op zichzelf een vrije Jurisdictie te formeeren, of zich met een daartoe meest geschikt gelegen regtsgebied te combineeren.'
Al maakte Andijk zich dan ook geheel los van Grootebroek, zoals later Hoogkarspel en Bovenkarspel dat werden gemaakt, zijn aandeel in de Broekerhaven bleef het betalen.
Een aardige bijzonderheid is, dat het bekende gezegde 'de geschiedenis herhaalt zich' ook hier opgeld doet. Enkele jaren geleden was het ook Andijk dat het voornemen te kennen gaf uit het bestuur van de Broekerhaven te treden. Zover is het toen echter niet gekomen.
Dat dit gemeenschappelijke beheer serieus wordt opgevat en niet louter een formele aangelegenheid is blijkt o.a. uit het feit dat de straatverlichting rondom de haven en zelfs twee lantaarns in de Peperstraat op kosten van de Broekerhaven is aangebracht en dat er ook een extra meter voor het stroomverbruik aanwezig is. Het is alleen niet zo dat de havenmeester ook zelf de lichten moet ontsteken!
Sinds haar bestaan heeft de Broekerhaven altijd met verlies gewerkt wat voor een haven overigens geen abnormaal verschijnsel is.

Post over Broekerhaven     
Dat de Broekerhaven bestaansrecht had blijkt duidelijk wanneer bekend is dat van de 378 Nederlandse schepen die in 1569 door de Sont voeren, er 34 waren met de naam Broekerhaven, en dat er in 1574 - toen 800 Nederlandse schepen door de Sont voeren - er 59 waren uit de haven van Broec.
De Broekerhaven kreeg in de loop der tijden dezelfde rechten als die waren verleend aan de haven van Enkhuizen, en in 1672 werd de Broekerhaven zelfs een belangrijk knooppunt  in het postale verkeer tussen Amsterdam en Duitsland.
'De post van Amsterdam op Groningen en gans Duitsland', aldus de geschiedschrijver Sebastiaan Centen 'en wederom van daar naar Amsterdam, ging wegens onveiligheid der wegen, van Broekerhaven, waar reeds een posthuis was, te water op Stavoren, omdat de wethouders van Enkhuizen  bij nacht geen poorten of bomen wilden openen, terwijl dit hun toch vriendelijk was verzocht.'   

Achteruitgang
Naarmate Amsterdam Enkhuizen als centrum ging overtreffen, nam de betekenis van Broekerhaven in de loop der eeuwen af. Toen men met het aanleggen van de Afsluitdijk begon werd dit nog erger, daar er toen geen haring en ansjovis meer werd aangevoerd, wat tegelijk de nekslag betekende voor de visafslag en de zouterij. Het beeld van een geheel volle haven met schepen uit Volendam, Urk, Marken, Bunschoten en Harderwijk werd voorgoed verleden tijd, daar de vissers hun toevlucht meer zochten in meer noordelijke visgronden, waar het water door de waterlozingen in de Afsluitdijk veel verser was en zij dientengevolge hun vis meer in de havens van Medemblik en Enkhuizen gingen aanvoeren.

Nieuwe bestemming
Dat betekende evenwel nog niet de ondergang van de haven, want naast de drukte die de visserij met zich bracht was aan de havenkant het centrum ontstaan van de Westfriese groenten- en fruithandel en van het bloembollenvervoer. De fruitveiling werd op de kade gehouden en was een voorloper van de veilingen van Venhuizen, Blokker en Zwaag. In grootte was het de derde veiling van Nederland.
Ook de groentenhandel was van een behoorlijke importantie, wat vooral in de hand werd gewerkt door de activiteiten van de plaatselijke handelaren die zelf over eigen schepen, zogenaamde kagen, beschikten.
In het hoogseizoen van de bloembollen gebeurde het meerdere malen , dat op donderdag uit de aanvoer van één veiling 6 à 7 schepen van ongeveer 110 ton werden geladen. De bollen werden dan met schuiten die een laadvermogen van 10 ton hadden van de veiling naar de havenkant vervoerd, waarna zij over de overhaal in  de haven werden gebracht.
Deze overhaal is al van oudsher ter plaatse. In eerste instantie werden de schuiten op ijzeren roeden geplaatst en zo overgetrokken. De slijtage die hierdoor aan de schuiten ontstond was zodanig dat men er later een soort glijbaan van maakte en die met vette klei insmeerde.
Rond 1925 kwam de electrische schepenlift die thans nog in gebruik is. Destijds was het een unicum in Europa dat schepen per lift van hoog naar laag - het peil van het polderwater is aanzienlijk lager dan dat van de haven - en omgekeerd werden verplaatst. Als men in de aardrijkskundeles over schepenliften hoort, vertelt men altijd dat dergelijke kunstwerken staan opgesteld in het Mittellandkanaal; er zullen weinig Nederlanders zijn die weten, dat ook Broekerhaven zo'n ingenieuze installatie rijk is.      
Wanneer wij nagaan dat nu van vele zijden uit de arbeiderswereld wordt aangedrongen op een verkorting van de werkweek, is wel in schrille tegenstelling hiermee, dat de havenarbeiders, vroeger 'kaaisjouwers' genaamd,  in de drukke tijd dikwijls van woensdagmiddag tot vrijdagnacht 2 à 3 uur, aan één stuk doorwerkten aan het verpakken en verladen van de bloembollen. Men ging dan niet naar huis maar liet de kinderen eten brengen, en zocht af en toe in de grote drukte een 'rustig' plekje om een uiltje te knappen.
Het initiatief voor het bollenvervoer via de Broekerhaven werd genomen door de firma's Mart van der Linden uit Hillegom en De Boer uit Sassenheim. Jaren her is het zelfs voorgekomen dat een grote passagiersboot uit Beverwijk kwam om een lading bloembollen in te nemen. De aanvoer in de haven was dikwijls zo groot dat de beide bovengenoemde firma's naast hun eigen schepen gebruik maakten van schepen van andere ondernemingen die zij speciaal voor het bloembollenvervoer vanuit Broekerhaven charterden.

Situatie nu
De situatie is thans zo dat beide firma's nog slechts één boot op Broekerhaven laten varen, daar het vervoer thans voor het overgrote deel is overgenomen door auto's. Het voordeel van deze moderne wijze van vervoer, die eigenlijk pas sinds de laatste wereldoorlog haar grote bloei beleeft, is dat de bollen nu direct uit de schuren van de kwekers worden gehaald, wat voor deze laatsten een zeer belangrijke besparing betekent daar het per schuit transporteren met het dikwijls urenlang wachten voor de overhaal nu niet meer nodig is. Deze voordelen wegen wel ruimschoots op tegen het voordeel dat het vervoer per schip heeft te bieden: een lagere vrachtprijs.
Voor de teelt zelf was de Broekerhaven ook van bijzonder groot belang. Tot ongeveer het jaar 1920 voeren namelijk 10 à 12 schepen met een capaciteit van 80 tot 100 ton regelmatig het hele jaar door met paardenmest van de Amsterdamse Tramweg Maatschappij. Deze mest werd dan met kruiwagens over de kade gereden en in de schuiten van de tuinders gestort. Nu wordt aan de haven veel kunstmest aangevoerd. Hiervoor is zelfs een grote opslagplaats aanwezig.
Uit het bovenstaande relaas zou men kunnen afleiden dat de Broekerhaven thans praktisch geen enkele waarde heeft voor dit gewest. Niets is echter minder waar. In de oorlogsdagen was het zelfs nog zo dat er vee per schip werd aangevoerd, terwijl er nu geen uitbreidingsplan in een der omliggende plaatsen is, of de grotere materialen worden in Broekerhaven aangevoerd.
Was het in eerste instantie zo dat de bloei van de haven een zegen voor de Streek betekende, nu kan worden gezegd dat de achteruitgang van de haven toch ook een teken van de vooruitgang van dit gewest is daar hieruit duidelijk blijkt dat men ook hier met zijn tijd meegaat.